Het is zot wat ik al allemaal terug heb gevonden. ik voel zo veel connectie met haar …
De meeste info werd verzameld door mevr Kathleen Pattyn (mocht iemand haar kennen, ik zou haar wel een keer willen spreken 😉 )
Ze schrijft in haar onderzoek: ‘Amantine van Thieghem, een vermeende heks uit Zwevegem, liet heel wat sporen na in de gerechtsregisters van de Kortrijkse schepenbank, waardoor zij heden ‘bekend’ is als dé beruchte heks uit Zwevegem.(12)
…
Jaren voór haar proces begon te lopen (1598-1599), ‘genoot’ Amantine van Thieghem reeds de faam een tooveresse te zijn. Deze geruchten waren zelfs doorgedrongen tot bij de Kortrijkse rechtbank.
Toen de schepenen op 9 oktober 1596 de hekserij-verdachte Joossyne de Raedt examineerden, vroegen zij haar welke haar connecties waren met deze Amantine uit Zwevegem.(14). Toch zou het nog tot 7 mei 1598 duren eer een Kortrijkse griffier de eerste getuigenissen ten laste van Amantine te noteren kreeg. Guillaume de Cantere betichtte toen Amantine ervan zijn vrouw – Mergriete Casiers – ziek getoverd te hebben. Mergriete kwam dit ook verklaren voor de Kortrijkse rechters en preciseerde dat het ‘kwaad’ geschied was door een schouderslag en door het geven van een appel. Vreemde symptonen hadden zich daarna gemanifesteerd. Mergriete voelde leevende beesten in haar lichaam bewegen, die een piepend geluid maakten en dit vooral bij regenachtig weer. Daardoor dacht ze dat het paddekens waren. Hulp zocht ze bij geestelijken maar ook bij Amantine zelf. Doch, niks mocht baten. Wellicht daarom zocht het echtpaar de Cantere zijn toevlucht tot een rechtsinstantie. Kon Mergriete niet meer genezen, dan moest diegene die dit haar had bezorgd, gestraft worden. Het vermoeden rijst dan ook dat zij de formele aanklagers waren die het hele proces aan het rollen brachten.
Enkele dagen later, namelijk op pinksteravond (10 mei 1598) werd Amantine te Zwevegem gevangen genomen en naar de Kortrijkse gevangenis overgebracht. Op de hoogte gesteld van bovenvermelde betichtingen, ontkende Amantine alles en bemerkte dat beide getuigen verwant waren en dus de getuigenis van een derde vereist was.
Uit het tweede jaarboek van de Geschied- en
Heemkundige Kring Frans van Halewijn (1988)
Geef een reactie